Ouders zitten middenin hun eigen rouwproces zoals hierboven bij de overwegingen beschreven. Ouders kunnen hun kinderen nooit meer geven dan waar zij zelf in hun proces zijn. Als ouders bezig zijn met overeind blijven en nog niet over het overlijden willen spreken, kunnen ze hierover bijna onmogelijk met hun kind in gesprek gaan. Ouders hebben de opgave om zelf overeind te blijven en zich te verhouden tot de (naderende) dood van hun kind, het ondersteunen en begeleiden van het stervende kind, en het ondersteunen en begeleiden van andere kinderen in het gezin. Dat is een zeer uitdagende opgave voor ouders.
De opgave om het kind, broers en zussen te ondersteunen is temeer uitdagend omdat (jonge) kinderen cognitief (nog) niet over dezelfde vermogens beschikken als volwassenen om te begrijpen wat er gaande is. Ze snappen en voelen vaak goed dat er verdriet, zorg of pijn is en spanning wordt zeer zeker gevoeld, maar kinderen zijn soms cognitief nog niet in staat om woorden aan hun emoties te geven. Hun emoties van verdriet en rouw kunnen dan zichtbaar worden in lichamelijke reacties, bijvoorbeeld met klachten als buikpijn of hoofdpijn, en door gedrag, bijvoorbeeld door zichzelf weg te cijferen, zich terug te trekken of op een (negatieve) manier om aandacht te vragen.
Naast de situatie van het overlijden zelf is het begrijpen van het concept ‘dood’ een complexe en abstract opgave voor kinderen. Afhankelijk van de ontwikkelingsleeftijd hebben kinderen een ander begrip van de dood. Dit begrip van de dood wordt gekenmerkt door vier categorieën:
- De finaliteit van de dood: Het feit dat als iemand dood is, diegene niet meer voelt en het lichaam niet meer werkt. Een crematie kan bijvoorbeeld heel eng zijn als kinderen denken dat hun broertje of zusje ‘slaapt’.
- De onomkeerbaarheid: Als je eenmaal dood bent, word je niet meer levend. Kinderen kunnen bijvoorbeeld vragen wanneer iemand niet meer dood is, of weer terugkomt. Leg uit dat als iemand dood is, iemand voor altijd dood is en niet meer terug kan komen.
- De universaliteit: Alles wat en iedereen die leeft gaat ooit dood. Je kan lang leven of kort leven, maar iedereen gaat een keer dood. Kinderen kunnen hierover veel vragen gaan stellen.
- De oorzakelijkheid/causaliteit: Kinderen hebben een uitleg nodig wat de dood veroorzaakt heeft en dat het niet meer te voorkomen was. Bijvoorbeeld door een ziekte of een ongeluk, dat alles geprobeerd is om het te voorkomen maar dat artsen niets meer konden doen. Kinderen moeten begrijpen dat je niet ineens dood gaat als je een beetje ziek bent of in de auto stapt, of dat zij bijvoorbeeld schuld aan de dood hebben.
Het begrip van deze vier categorieën is een proces van cognitieve rijping dat min of meer start rond de ontwikkelingsleeftijd van 5-6 jaar en meestal volledig bereikt is rond de ontwikkelingsleeftijd van 12 jaar. Dit wil echter niet zeggen dat kinderen ook de emotionele impact van deze fenomenen volledig “begrijpen”, maar wel dat ze dit op hun eigen ontwikkelingsniveau beleven bijvoorbeeld door het voelen van spanning in de omgeving.
Het bovenstaande kan handvatten geven om reacties van kinderen te begrijpen en af te stemmen op hun behoeften. Hieronder bieden we er zeven:
- Open en eerlijke communicatie
- Communicatie passend bij de ontwikkelingsleeftijd
- Het uiten van zorgen en gevoelens door kinderen
- Ondersteuning van broers en zussen
- Ondersteuning bij heftige emoties
- Rouw bij kinderen
- Conceptualisatie van de dood
Ad 1. Open en eerlijke communicatie: In de westerse wereld (Noord-Europese cultuur) is de dominante opvatting dat men kinderen open en eerlijk moet informeren als het gaat over sterven. Maar in de toegenomen multiculturele samenlevingen lijkt het raadzaam om daar niet vanzelfsprekend vanuit te gaan. Het is eerder raadzaam om hierin zorgvuldig en empathisch af te stemmen met de ouders hoe de preferenties in het gezin liggen.
Helpende vragen om af te stemmen:
- Wat weet jullie kind/broer of zus van de situatie?
- Wat begrijpt jullie kind/broer of zus van deze situatie?
- Waar maakt u zich het meeste zorgen over?
- Wat zijn in uw familie opvattingen over ziek-sterven-de dood die voor u belangrijk zijn?
- Zijn er mensen (uit uw familie/gemeenschap) die hierin belangrijk voor u zijn, kunnen helpen?
- Welke informatie wilt u dat we met uw kind/broer of zus delen?
Ad 2. Leg kinderen op een bij de ontwikkelingsleeftijd passende manier uit wat er aan de hand is en wat er gaat gebeuren. Leg uit wat ze kunnen verwachten, maar houd rekening met kinderlijk fantasie en angsten. Beter feitelijk en beknopt en naar gelang van vragen meer informatie geven, dan (te) volledig en gedetailleerd.
- 0-3 jaar: Kinderen hebben nog geen begrip van de dood maar kunnen wel angstig zijn voor verlating en kunnen verdriet van andere voelen en daarop reageren. Kinderen kunnen veel huilen, zoeken naar de overledene en meer teruggetrokken zijn.
- 3-6 jaar: Kinderen zien het verschil tussen leven en dood, maar begrijpen nog niet goed wat dit betekent. Kinderen begrijpen nog niet de onomkeerbaarheid van dood - de dood is iets tijdelijks - en doen aan magisch denken. Daarnaast kunnen zij erg nieuwsgierig zijn en veel vragen stellen.
- 6-9 jaar: In deze leeftijd begrijpen kinderen de finaliteit en onomkeerbaarheid, dit kan hen soms angstig maken omdat zij verder nog niet goed begrijpen wat de eindigheid en de dood precies inhoudt.
- 9-12 jaar: Kinderen in deze leeftijd hebben ook een besef van de universaliteit van de dood. In deze leeftijd willen kinderen zelfstandig worden, zelf uitzoeken hoe zij met het verdriet moeten omgaan en willen ze niet raar gevonden worden. Kinderen kunnen gedragsmatig hun verdriet uiten en hebben behoefte aan een veilige omgeving om vragen te stellen en soms hun verdriet te mogen tonen.
- 12+ jaar: Vanaf 12 jaar hebben kinderen een abstract concept van leven en dood. Zij willen zelf met het verdriet bezig zijn en zien tegelijkertijd ook het verdriet van anderen (bijv. ouders). Kinderen kunnen hun verdriet uitstellen omdat zij ouders willen beschermen of omdat zij graag bij hun leeftijdsgenootjes willen aansluiten, waardoor zij zich alleen kunnen voelen in hun verdriet.
Ad 3. Kinderen uiten hun zorgen, gevoelens, vragen niet altijd naar hun ouders. Zoals ouders hun kinderen proberen te beschermen tegen ingrijpende gebeurtenissen, zo proberen kinderen ook hun ouders te ontlasten (‘wet van de dubbele bescherming’). Kinderen zien de impact die de situatie op hun ouders heeft en willen hun ouders niet nog meer verdriet doen door te delen hoe bang ze zijn, of door vragen te stellen die ook voor de ouders moeilijk kunnen zijn. Het helpt als er buiten het gezin om vertrouwde volwassenen zijn bij wie ze terecht kunnen: de leerkracht, de coach van het voetbalteam, de moeder van een vriendje. Het helpt om ouders uit te leggen dat het een teken van liefde is dat hun kind dit liever met iemand buiten het gezin deelt.
Ad 4. Broers en zussen willen niet anders zijn dan andere kinderen. Ze zijn vaak bezorgd dat ze zielig gevonden worden of er niet meer bij horen. Dit kan ertoe leiden dat ze hun emoties minder laten zien. Help hen een manier te vinden waarop ze hun emoties voldoende kunnen uiten. Betrek broertjes en zusjes rondom het levenseinde, geef ze de ruimte voor een keuze om wel of niet bij het overlijden te zijn en betrek ze door hen bijvoorbeeld een betekenisvol taakje te geven. Een dergelijk taakje moet passend zijn bij de ontwikkelingsleeftijd en verantwoordelijkheid die het kind aankan. Probeer in te schatten wat zij wel of niet aankunnen en willen. Daar waar mogelijk is het helpend om kinderen te betrekken en een dierbaar en betekenisvol taakje geven. Voorbeelden zijn:
Voor jonge kinderen:
- een glaasje water pakken voor hun zieke broertje of zusjes;
- een knuffel geven om comfort te vergroten;
- een mooie tekening/brief maken voor mee in de kist;
- zachtjes aanraken/vasthouden (handje, voetje).
Voor oudere kinderen:
- muziek uitzoeken;
- (zachtjes) tegen het stervende kind praten;
- helpen de rouwkaart maken.
Ad 5. Help (heftige) emoties te normaliseren/reguleren: Verlies en rouw kan heel heftige emoties geven die de betrokkene erg kan overspoelen en voor de omgeving heel aangrijpend kunnen zijn. Bij het omgaan met heftige emoties helpt het om als vuistregel te hanteren dat er geen goede of foute gevoelens zijn, maar dat iedere emotionele reactie op de situatie op dat moment de emotie is die blijkbaar opgeroepen wordt. Dit kan ook betekenen dat er emoties zijn (bijv. lachen), die tot verwarring kunnen leiden bij de omstanders. Een andere vuistregel is dat iedere emotie geuit mag worden, maar dat de veiligheid van het kind voorop gaat, dus zichzelf beschadigen, pijn doen, of ander destructief gedrag proberen te begrenzen.
Over het algemeen helpt het om het emotionele gedrag van kinderen te ‘vertalen’ en ze daarmee te helpen om woorden te geven aan hun gevoel, wat een normaliserend/regulerend effect kan hebben.
Voorbeelden zijn:
- “...je bent heel erg boos/verdrietig/geschrokken/bang/jaloers/etc. dat zie ik aan je lijfje, wat naar…”
- “… je bent zo boos dat je het liefst alles kapot zou maken/jezelf pijn gaat doen, ik help je om samen het nare gevoel voorbij te laten gaan,…”
- “… je bent zo geschrokken dat je hele lijf ervan moet bibberen,…”
- “….je bent zo verdrietig, dat je er hard van moet snikken/schreeuwen/schelden...”
Ad 6. Conform het duale procesmodel van rouw voor volwassenen (zie bovenstaand bij overwegingen rouwzorg aan ouders), is een soortgelijk fenomeen bij kinderen zichtbaar. We noemen dat ‘rouwen in stukjes’, maar anders dan bij volwassenen is dat meer afgegrensd. Kinderen zijn volop in ontwikkeling en kunnen soms even met de rouw bezig zijn en op andere momenten is het er even niet. Dit betekent niet dat het kind de situatie niet begrijpt of geen begrip heeft, maar wel dat het kind anders met de dood en rouw omgaat, zie ook de vier categorieën over begrip van de dood. Voor kinderen is rouw soms aanwezig, bijvoorbeeld als ze verdrietig zijn of middels gedrag of lichamelijke klachten hun emoties uiten, of als zij bijvoorbeeld vragen stellen. Kinderen kunnen ook snel weer omschakelen naar hun spel en de waan van de dag waardoor de rouw er even niet is.
Ad 7. Kinderen zijn volop in ontwikkeling op cognitief en sociaal-emotioneel vlak. Dit betekent ook dat kinderen steeds anders naar de dood kijken en zich ontwikkelen op de vier categorieën van conceptualisatie van de dood. Het kan zijn dat kinderen jaren na iemands dood toch weer met de dood bezig zijn en nieuwe vragen stellen of opnieuw rouwen, dat komt doordat zij dan weer een stukje meer van de dood begrijpen en dat stuk moeten verwerken.
Er zijn veel boeken over rouw en verlies bij kinderen en ouders, zie: website van het Kenniscentrum Kinderpalliatieve zorg.