Pijnprotocol in het verpleeghuis
- Datum publicatie 1 december 2017
- Organisatie e-pal
- Soort publicatie artikel
- Gebruiker Specialist ouderengeneeskunde, Verpleegkundige
- Doelgroep Kwetsbare ouderen, Ouderen, Volwassenen
- Setting Verpleeghuis
Samenvatting
De auteurs, een verpleegkundige verbonden aan de Fontys Hogeschool Verpleegkunde te Eindhoven en een verpleeghuisarts uit Zevenbergen, doen verslag van het veranderproces dat gevolgd wordt bij de invoering van een pijnprotocol in een verpleeghuis. Het betreffende verpleeghuis kent een unit voor palliatieve zorg met vier bedden. In de hele zorginstelling werken acht (verpleeghuis)artsen. De paramedische dienst bestaat uit fysiotherapie, ergotherapie, logopedie en diëtetiek. Een begeleidingsdienst levert psychologie, geestelijke zorg en maatschappelijk werk.
Begin 2004 signaleerde de verpleeghuisarts van de palliatieve unit dat de pijn van de bewoners niet altijd optimaal behandeld werd:
- Er was onvoldoende eenduidigheid in medicamenteuze behandeling door de verschillende artsen.
- De verzorging was soms ontevreden over de ingestelde pijnbehandeling.
- Informatie over (bijwerkingen van) medicatie werd niet goed gestructureerd aan de bewoners gegeven.
- Het was niet duidelijk wanneer andere disciplines binnen of buiten het verpleeghuis ingeschakeld konden worden.
Er werd een project gestart met als primaire doel: optimale behandeling van pijn. Uitgangspunt was het concept 'total pain' van Cicely Saunders, bestaande uit de vier dimensies van pijn: een somatische, psychische, sociale en spirituele dimensie. Een ander doel was het ontwikkelen van een multidisciplinair pijnprotocol, gericht op alle vier die dimensies van pijn. Het project werd – als pilot – gestart op de palliatieve unit met de bedoeling het in een latere fase naar de andere afdelingen uit te breiden. In november 2004 is een projectgroep samengesteld bestaande uit de verpleeghuisarts, het hoofd van de paramedische dienst, het hoofd van de palliatieve unit, een vertegenwoordiger van het begeleidingsteam en een extern deskundige op het gebied van Evidence Based Practice en implementatie volgens het PARIHS-model (Promoting Actions on Research Implementation in Health Services), dat gekenmerkt wordt door de onderdelen evidence, context en facilitatie.
Eerst is een nulmeting uitgevoerd en zijn door het invullen van 'Claims, Concerns en Issues' door iedere discipline de belangrijkste aandachtspunten genoemd. Hieruit bleek dat het pijnformularium verouderd was en dat de (in ANW-uren) waarnemende artsen het niet kenden. Er werd geen standaard pjinanamnese afgenomen door de verzorgenden en de aanwijzingen voor de verzorgenden waren niet altijd eenduidig. Er werden geen meetinstrumenten gebruikt om pijn objectief vast te stellen en men had er onvoldoende zicht op welke deskundigheid per discipline ingezet zou kunnen worden. Men vond het belangrijk inzicht te krijgen in de expertise die andere disciplines kunnen bieden. Punt van zorg was de communicatie met elkaar, met name de verschillende (beroeps)talen. De taal die gebruikt wordt moet altijd begrijpelijk zijn voor verzorgenden. Andere aandachtspunten waren: respect voor de beroepsbeoefenaren van de andere disciplines m.b.t. vaardigheden en deskundig-heid en het expliciteren van verwachtingen voor wat betreft de samenwerking.
Alle disciplines hebben uitgezocht welke evidence er op hun terrein aanwezig is voor het behandelen van pijn en stellen op basis daarvan een evidence based pijnprotocol op. Men maakt gebruik van standaarden en richtlijnen van de betreffende beroepsgroep en vertaalt deze naar de eigen situatie. Zo hebben de artsen een nieuw pijnformularium vastgesteld en heeft de afdeling fysiotherapie het fysiotherapeutisch methodisch handelen vastgelegd in een schema waarbij alle (evidence based) behandelmogelijkheden bij pijn aan bod komen. Te gebruiken meetinstrumenten zijn in kaart gebracht. en ook de ergotherapie en de begeleidingsdienst zijn bezig met het opstellen van een protocol. De verzorgenden/verpleegkundigen sluiten zo veel mogelijk aan bij het Nederlandse pijnprotocol zoals dat ontwikkeld is door R. de Wit. Dit is ontwikkeld voor pijnbestrijding in ziekenhuizen. De pijn wordt gemeten met numerieke en VAS-scores. De personen betrokken zijn bij het pijnproject worden ieder op hun eigen vakgebied bijgeschoold op het gebied van pijn. Op de palliatieve unit hebben verzorgenden/verpleegkundigen zich kunnen aanmelden om zich te specialiseren tot 'pijnspecialist'. Men is nu bezig het project uit te breiden naar de andere verpleeghuisafdelingen.
Uit de pilot komt één groot struikelblok naar voren: het blijkt moeilijk te zijn om een pijnanamnese en pijnmeting, voortgekomen uit de ziekenhuiswereld, te vertalen naar de verpleeghuispraktijk. Met name de landelijke pijnanamnese blijkt problemen op te leveren, zowel bij bewoners als bij verzorgenden. Er wordt nu gezocht of er in het land een meetinstrument voorhanden is dat in het verpleeghuis bruikbaar is.
Commentaar
Uit het artikel spreekt groot enthousiasme om de pijnbehandeling van verpleeghuispatiënten te optimaliseren. De zeer gedegen aanpak met hulp van buitenaf maakt indruk. Het artikel roept bij mij nieuwsgierigheid op hoe die PARIHS-methode nu precies in zijn werk gaat.
Over de publicatie
Simons, A., Verkuijlen, M., (2006). Ontwikkeling van een multidisciplinair pijnprotocol in een verpleeghuis. Nederlands Tijdschrift voor Evidence Based Practice 2006;1:6-9.
Deze bijdrage is onderdeel van e-pal - editie december 2017. Alle e-pal-artikelen staan hier.